In de zestiende eeuw verlangden alle Europese landen naar een perfecte eenheidstaal. Maar in geen enkel land ontstond er een standaardtaal die aansloot bij die utopie. Waarom is de afstand tussen droom en werkelijkheid in Nederland veel kleiner dan in Vlaanderen? Waarom mopperen Nederlanders over ‘hun hebben’, en worden Vlamingen hysterisch over tussentaal? En waarom is er geen enkele wetenschappelijke rechtvaardiging voor die ophef?