Samenvatting
De pest lijkt voor Delft vooral verbonden met de naam van Pieter van Foreest (1522-1597), de geneesheer die in 1558 door het stadsbestuur uit Alkmaar werd gehaald om de pest te helpen beteugelen tijdens wat waarschijnlijk
de zwaarste epidemie was die de stad ooit gekend heeft. Omdat hij vele ziektegevallen daarvan beschreven heeft, is hij in de medische wereld bekend gebleven.
Toen Van Foreest in februari 1558 de stad binnenkwam was de epidemie al sinds mei van het jaar daarvoor gaande. Op zijn wandeling van de Haagpoort naar het huidige Hoogheemraadshuis op de Oude Delft, waar hij onderdak vond bij Jan de Huyter, kwam hij naar eigen zeggen die dag zeven lijkstoeten tegen op hun weg naar de Oude Kerk. Tussen mei 1557 en november 1558 zouden volgens Van Foreest 5.000 mensen aan de pest zijn overleden. Elders heeft hij het zelfs over 6.500 doden. Op het hoogtepunt van de epidemie stierven volgens hem
wel honderd mensen op een dag. Die cijfers zijn later wel met argwaan bekeken, omdat Delft in die jaren niet veel meer dan 15.000 inwoners geteld kan hebben. Een derde van de bevolking zou toen dus plotseling het leven hebben gelaten, en dat terwijl dat voor de welvaart van de stad achteraf nauwelijks herkenbare gevolgen lijkt te hebben gehad. Dat gold ook voor de grootste pestepidemie uit de zeventiende eeuw in Delft, die van 1624, waarover we redelijk goed geïnformeerd zijn.
In dat jaar sloeg de pest in Delft opnieuw genadeloos toe. Er stierven volgens de begraafboeken van Delft bijna 4.200 mensen op een totaal van 20.000 inwoners. Dat waren ruim 3.500 doden meer dan in het jaar daarvoor. De digitale beschikbaarheid van vrij gedetailleerde gegevens uit de begraafboeken maken het mogelijk die epidemie goed te analyseren. Gecombineerd met een ooggetuigenverslag en andere bronnen uit die tijd maken ze duidelijk dat de waarnemingen van Van Foreest in 1558 veel minder onwaarschijnlijk zijn dan ze op het eerste gezicht lijken. Dat geldt ook voor zijn andere opmerkingen, waaronder die dat de ziekte vooral de armen trof. Hij weet dat voor een belangrijk deel aan de hongersnood door misoogsten die in 1556 aan de ziekte vooraf ging. Velen moesten daardoor hun toevlucht nemen tot bedorven voedsel. Hij zag tijdens de pest armen vechten om een doodskist, zoals zij het jaar tevoren vochten om brood. Een van zijn opmerkelijkste observaties was dat de pest niet alleen de zwaksten in de samenleving trof, zoals jonge kinderen en bejaarden, maar juist ook jonge volwassenen in de kracht van hun leven. Hij weet dat aan hun overvloed aan kwetsbare levenssappen. Vooral jonge manzieke vrouwen werden volgens hem het slachtoffer van de pest, maar onder mensen van boven de 45 was de sterfte relatief geringer.
Toch is de catastrofe van 1624 vrij geruisloos uit de geschiedenis van de stad verdwenen. Hoe is het mogelijk dat een ramp van die omvang zo weinig ophef heeft veroorzaakt en zo weinig zichtbare littekens in de samenleving
heeft nagelaten?
de zwaarste epidemie was die de stad ooit gekend heeft. Omdat hij vele ziektegevallen daarvan beschreven heeft, is hij in de medische wereld bekend gebleven.
Toen Van Foreest in februari 1558 de stad binnenkwam was de epidemie al sinds mei van het jaar daarvoor gaande. Op zijn wandeling van de Haagpoort naar het huidige Hoogheemraadshuis op de Oude Delft, waar hij onderdak vond bij Jan de Huyter, kwam hij naar eigen zeggen die dag zeven lijkstoeten tegen op hun weg naar de Oude Kerk. Tussen mei 1557 en november 1558 zouden volgens Van Foreest 5.000 mensen aan de pest zijn overleden. Elders heeft hij het zelfs over 6.500 doden. Op het hoogtepunt van de epidemie stierven volgens hem
wel honderd mensen op een dag. Die cijfers zijn later wel met argwaan bekeken, omdat Delft in die jaren niet veel meer dan 15.000 inwoners geteld kan hebben. Een derde van de bevolking zou toen dus plotseling het leven hebben gelaten, en dat terwijl dat voor de welvaart van de stad achteraf nauwelijks herkenbare gevolgen lijkt te hebben gehad. Dat gold ook voor de grootste pestepidemie uit de zeventiende eeuw in Delft, die van 1624, waarover we redelijk goed geïnformeerd zijn.
In dat jaar sloeg de pest in Delft opnieuw genadeloos toe. Er stierven volgens de begraafboeken van Delft bijna 4.200 mensen op een totaal van 20.000 inwoners. Dat waren ruim 3.500 doden meer dan in het jaar daarvoor. De digitale beschikbaarheid van vrij gedetailleerde gegevens uit de begraafboeken maken het mogelijk die epidemie goed te analyseren. Gecombineerd met een ooggetuigenverslag en andere bronnen uit die tijd maken ze duidelijk dat de waarnemingen van Van Foreest in 1558 veel minder onwaarschijnlijk zijn dan ze op het eerste gezicht lijken. Dat geldt ook voor zijn andere opmerkingen, waaronder die dat de ziekte vooral de armen trof. Hij weet dat voor een belangrijk deel aan de hongersnood door misoogsten die in 1556 aan de ziekte vooraf ging. Velen moesten daardoor hun toevlucht nemen tot bedorven voedsel. Hij zag tijdens de pest armen vechten om een doodskist, zoals zij het jaar tevoren vochten om brood. Een van zijn opmerkelijkste observaties was dat de pest niet alleen de zwaksten in de samenleving trof, zoals jonge kinderen en bejaarden, maar juist ook jonge volwassenen in de kracht van hun leven. Hij weet dat aan hun overvloed aan kwetsbare levenssappen. Vooral jonge manzieke vrouwen werden volgens hem het slachtoffer van de pest, maar onder mensen van boven de 45 was de sterfte relatief geringer.
Toch is de catastrofe van 1624 vrij geruisloos uit de geschiedenis van de stad verdwenen. Hoe is het mogelijk dat een ramp van die omvang zo weinig ophef heeft veroorzaakt en zo weinig zichtbare littekens in de samenleving
heeft nagelaten?
Originele taal-2 | Nederlands |
---|---|
Titel | Jaarboek Delfia Batavorum 2017 |
Uitgeverij | Historische Vereniging Delfia Batavorum |
Pagina's | 75-95 |
Volume | 27 |
Status | Gepubliceerd - 2018 |
Pers/Media
-
Van de 14e tot de 17e eeuw waren er veel pestuitbraken in Delft en zo ging dat eraan toe
17/05/2020
1 item van Media-aandacht
Pers / media: Onderzoek