Samenvatting
Inleiding
Medio 1999 is in de Provinciale Staten van Fryslân de kwaliteit van het Friese basisonderwijs en voortgezet onderwijs aan de orde gesteld. Het merendeel van de eerdere studies naar het Friese onderwijs wijst namelijk uit dat de leerlingen in het Friese onderwijs met achterstanden kampen. Tegenover de negatieve onderzoeksresultaten staan echter ook positieve onderzoeksresultaten. Dat betekent dat het beeld van het onderwijsniveau van zowel de leerlingen in het Friese basisonderwijs als van de leerlingen in het Friese voortgezet onderwijs onvoldoende duidelijk is. Niet alleen over het onderwijsniveau van de Friese leerlingen bestaan onduidelijk-heden; over de verklaringen van de Friese onderwijsachter-standen is de literatuur evenmin eensluidend. In opdracht van de provincie Fryslân is in deze studie de Friese onderwijs-problematiek stap voor stap ontrafeld. In een gefaseerde opzet zijn de volgende twee centrale onderzoeksvragen uitgewerkt:
1. Zijn de onderwijsresultaten van de leerlingen in het Friese basisonderwijs en voortgezet onderwijs lager dan die van de leerlingen in de rest van Nederland en lager dan die van de leerlingen in vergelijkbare provincies?
2. Welke factoren kunnen de onderwijsachterstanden van de leerlingen in het Friese onderwijs verklaren?
Opzet van het onderzoek
Het onderzoek is in drie fasen uitgevoerd. In de eerste fase van het onderzoek zijn de vermoedens over de achterstanden in het Friese onderwijs geverifieerd. Hiervoor zijn onderwijsresultaten van de leerlingen in het Friese onderwijs uit bestaande landelijke datasets onderzocht. De secundaire analyses zijn op twee niveaus uitgevoerd. In de eerste plaats zijn de onderwijsresultaten van de Friese leerlingen vergeleken met het landelijk gemiddelde. In de tweede plaats zijn er vergelijkingen getrokken met de onderwijsresultaten van de leerlingen in vergelijkbare provincies. Op grond van de overeenkomsten qua sociaal-economische structuur zijn hiervoor de provincies Drenthe, Zeeland en Limburg geselecteerd. De vergelijkende analyses hebben de vermoedens over de onderwijsachterstanden van de leerlingen in het Friese onderwijs bevestigd, hetgeen geleid heeft tot de uitvoering van de tweede fase van het onderzoek. In deze tweede fase is een verklarend onderzoek naar de onderwijsachterstanden van de leerlingen in het Friese basisonderwijs en voortgezet onderwijs uitgevoerd.
Het verklarend onderzoek naar de beide onderwijsvelden is breed en diepgaand opgezet. Eerst is op grond van nieuwe gegevens het onderwijsniveau van de leerlingen in het Friese basisonderwijs en voortgezet onderwijs opnieuw geanalyseerd. Hierin zijn niet alleen de cognitieve leerprestaties van de leerlingen onderzocht, maar ook het zelfbeeld, als indicator voor de sociale competentie. Daarmee is zowel de kwaliteit van de kwalificatiefunctie als de kwaliteit van de vormingsfunctie van het Friese basisonderwijs en voortgezet onderwijs belicht. Net als in de eerste fase van het onderzoek zijn in de tweede fase vergelijkingen getrokken met de landelijke gegevens en met die van de leerlingen in de referentieprovincies. Om pragmatische redenen betreffende de omvang van de dataverzameling zijn in de tweede fase de referentiegroepen teruggebracht tot leerlingen uit twee van de drie eerder geselecteerde provincies, namelijk Drenthe en Limburg.
Voor een eerste oriëntatie met betrekking tot verklarende factoren zijn de belangrijkste onderwijsonderzoeken op dit gebied geraadpleegd. Deze verkenning heeft geleid tot de selectie van een breed spectrum aan kenmerken op individueel niveau en schoolniveau. De gegevens van de kenmerken op individueel niveau zijn onder de leerlingen verzameld door middel van vragenlijsten. De gegevens van de kenmerken op schoolniveau zijn voor een belangrijk deel geput uit de databestanden van de Inspectie van het Onderwijs. Daarnaast zijn er ook gegevens op de onderzoekslocaties zelf verzameld, waarbij bijzondere aandacht uitgegaan is naar de meting van de daadwerkelijke tijdsbesteding aan de vakken Nederlandse taal en rekenen. Hiervoor is de dagboekmethode toegepast.
Voor de afronding van het onderzoek is een derde fase gereserveerd. In deze fase is het geheel aan verkregen onderzoeksresultaten met betrekking tot de onderwijsproblematiek in Fryslân in een wetenschappelijk theoretisch perspectief geplaatst.
Onderwijsniveau van de leerlingen in het Friese basisonderwijs
Aan het onderzoek naar het Friese basisonderwijs hebben 98 Friese, Drentse en Limburgse basisscholen met in totaal 1795 leerlingen in groep 7 meegedaan. Van deze leerlingen is de taalvaardigheid, de rekenvaardigheid en het zelfbeeld geanaly-seerd.
Uit de analyses blijken de Friese leerlingen zich qua zelfbeeld overeenkomstig te ontwikkelen als gemiddeld genomen hun leeftijdgenoten in Nederland en hun leeftijdgenoten in de referentieprovincies. Daarentegen blijken de Friese leerlingen met taal en rekenen achter te blijven ten opzichte van het landelijk niveau. Vooral de Friese leerlingen uit de sociaal-economisch lagere milieus (1,25-leerlingen) kampen met forse achterstanden. Gemiddeld genomen zijn deze leerlingen met taal ruim zes onderwijsmaanden achter ten opzichte van het landelijk niveau. De rekenachterstand van de Friese leerlingen uit de sociaal-economisch lagere milieus ten opzichte van het landelijke niveau komt omgerekend neer op iets meer dan vier onderwijsmaanden. Onder de Friese leerlingen uit de sociaal-economisch midden en hogere milieus (1,0-leerlingen) zijn de gemiddelde taal- en rekenachterstanden ten opzichte van het landelijk niveau minder groot, maar gezien de sociaal-economische achtergrond is eerder te verwachten dat deze groep Friese leerlingen ten minste op het landelijk gemiddelde presteert. Dat is niet het geval. Qua taalvaardigheid is deze groep Friese leerlingen gemiddeld genomen bijna één onderwijsmaand achter ten opzichte van het landelijke gemiddelde en op het gebied van rekenen gemiddeld genomen ruim een halve onderwijsmaand.
Interprovinciaal gezien komen de gemiddelde taalprestaties van de Friese leerlingen overeen met die van hun Drentse en Limburgse jaargenoten. Dat geldt zowel voor de Friese leerlingen uit de sociaal-economisch midden en hogere milieus als de Friese leerlingen uit de sociaal-economisch lagere milieus. Daarentegen blijven de gemiddelde rekenprestaties van de Friese leerlingen wel achter op die van de leerlingen uit de referentieprovincies.
Onder de Friese leerlingen uit de sociaal-economisch midden en hogere milieus doen de rekenachterstanden zich voor ten opzichte van de Limburgse leerlingen met dezelfde sociaal-economische achtergrond. Omgerekend komt de gemiddelde rekenachterstand van de Friese 1,0-leerlingen ten opzichte van de Limburgse leerlingen neer op bijna twee onderwijsmaanden. De Friese leerlingen uit de sociaal-economisch lagere milieus zijn met rekenen niet alleen achter ten opzichte van de Limburgse leerlingen, maar ook ten opzichte van de Drentse leerlingen met dezelfde sociaal-economische achtergrond. Omgerekend zijn de Friese 1,25-leerlingen ten opzichte van hun Drentse jaargenoten met dezelfde sociaal-economische achtergrond twee onderwijsmaanden achter en ten opzichte van de Limburgse 1,25-leerlingen is de Friese rekenachterstand ruim drie onderwijsmaanden.
Onderwijsniveau van de leerlingen in het Friese voortgezet onderwijs
Het onderzoek naar het Friese voortgezet onderwijs is gehouden onder HAVO en VWO examenkandidaten. In totaal hebben 3262 leerlingen verdeeld over 32 Friese, Drentse en Limburgse onderwijslocaties meegedaan. Van deze leerlingen zijn de examencijfers Nederlands, Engels, wiskunde en het zelfbeeld ten aanzien van het leren onderzocht. De analyses zijn beperkt gebleven tot interprovinciale vergelijkingen, omdat ten tijde van de rapportage de landelijke gegevens nog niet beschikbaar waren.
Over de resultaten van de analyses van de cognitieve leerprestaties kunnen wij kort zijn. De gemiddelde cijfers Nederlands, Engels en wiskunde op het centraal examen van Friese havisten en VWO leerlingen wijken, statistisch gezien, niet af van de gemiddelde examencijfers van hun Drentse en Limburgse jaargenoten. Daarbij zijn er wat betreft de analyses van de gemiddelde examencijfers van de Friese havisten en VWO leerlingen naar sociaal-economisch milieus geen interprovin-ciale verschillen aangetoond.
De analyses van het zelfbeeld ten aanzien van het leren leiden tot dezelfde positieve resultaten. De gemiddelde scores op de zelfrapportage van de Friese havisten en VWO leerlingen uit de sociaal-economisch lagere, midden en hogere milieus zijn, statistisch gezien, niet alleen gelijk aan elkaar, maar wijken ook niet af van de gemiddelde scores van hun Drentse en Limburgse jaargenoten met dezelfde sociaal-economische achtergrond. Dat betekent dat de Friese HAVO en VWO examen-kandidaten zich qua zelfbeeld ten aanzien van het leren overeenkomstig ontwikkelen als de Drentse en Limburgse jaargenoten.
Daarmee is het onderzoek naar het Friese voortgezet onderwijs, enigszins tegen de verwachtingen in, met een positieve conclusie afgesloten. Uit de analyses in de eerste fase zijn immers op basis van examengegevens uit voorgaande schooljaren (1995/1996 tot en met 1998/1999) nog verschillen in de gemiddelde examencijfers van de Friese HAVO en VWO leerlingen ten opzichte van de Limburgse HAVO en VWO leerlingen naar voren gekomen. De resultaten uit de eerste fase zijn op grond van het meest recente datamateriaal niet bevestigd. Op grond van de onderzoeksresultaten kunnen wij stellen dat het Friese HAVO en VWO onderwijs zowel de cognitieve onderwijsdoelen als de sociale onderwijsdoelen weet te realiseren. Het onderzoek naar het Friese voortgezet onderwijs is daarmee dan ook afgesloten.
Dat geldt niet voor het onderzoek naar het Friese basisonderwijs. De analyseresultaten zijn in een aantal opzichten opmerkelijk. In de eerste plaats blijken de gemiddelde taal- en rekenprestaties van de leerlingen in groep 7 uit de sociaal-economisch midden en hogere milieus in vergelijking met de onderzoeksresultaten uit de eerste fase van het onderzoek positiever af te steken ten opzichte van die de leerlingen in groep 8, maar weer negatiever ten opzichte van de leerlingen in groep 6 met dezelfde sociaal-economische achtergrond. Dat duidt erop dat de Friese leerlingen uit de sociaal-economisch midden en hogere milieus in het basisonderwijs taal- en rekenachterstanden oplopen. Deze veronderstelling sluit aan bij onderzoeksresultaten uit recente studies naar de schoolprestaties van de Friese leerlingen, waarin aangetoond wordt dat de Friese leerlingen in groep 4 van het basisonderwijs met taal en rekenen gemiddeld genomen nog op of zelfs boven het landelijk gemiddelde presteren, terwijl de Friese leerlingen in groep 7 taal- als rekenachterstanden laten zien.
In de tweede plaats zijn de interprovinciale prestatieverschillen opmerkelijk. Gezien de overeenkomstige sociaal-economische context zijn onder de leerlingen in het Friese, Drentse en Limburgse basisonderwijs eerder overeen-komstige schoolprestaties te verwachten. Het vervolg van het onderzoek is dan ook gericht op de vraag hoe de prestatie-verschillen van de leerlingen in het Friese basisonderwijs ten opzichte van de basisschoolleerlingen in de referentie-provincies verklaard kunnen worden.
Verklaring van de taal- en rekenachterstanden van de leerlingen in het Friese basisonderwijs
Als voorbereiding op de verklarende analyses zijn kenmerken op individueel niveau en schoolniveau, als onafhankelijke variabelen, afzonderlijk onderzocht op provinciale verschillen. Uit de afzonderlijke analyses blijken de Friese basisschoolleerlingen op het punt van de gezinssamenstelling, taalachtergrond, pedagogisch gezinsklimaat en vrijetijds-besteding af te wijken ten opzichte van de Drentse en Limburgse leerlingen. Ook op schoolniveau blijken er interprovinciale verschillen te zijn. Hierbij gaat het om denominatie, schoolgrootte, teamstabiliteit, onderwijservaring en effectieve leertijd aan het vak rekenen. Met behulp van multilevelanalyses is onderzocht of deze variabelen gezamenlijk de taal- en rekenachterstanden van de Friese leerlingen ten opzichte van de leerlingen in de referentieprovincies kunnen verklaren. Hierbij zijn niet alleen de variabelen betrokken, waarbij interprovinciale verschillen zijn aangetoond, maar alle variabelen op individueel niveau en schoolniveau. Ook hier zijn opmerkelijke analyseresultaten te melden.
In de eerste plaats is het positieve regio-effect van Drenthe, zoals dat hiervoor aangegeven is in relatie met de rekenprestaties van de leerlingen uit de sociaal-economisch lagere milieus, niet bevestigd. Dat betekent dat de analyses verder geconcentreerd zijn op de prestatieverschillen tussen de Friese en Limburgse leerlingen.
In de tweede plaats zijn de verwachtingen over de verklarende effecten van de kenmerken, waarop de Friese leerlingen ten opzichte van de Limburgse leerlingen afwijken, niet bevestigd. Tegen de verwachtingen in blijken gezinssamenstelling, taalachtergrond en vrijetijdsbesteding namelijk geen effect te hebben op taal- en rekenprestaties. Dat betekent dat de taal- en rekenachterstanden van de Friese leerlingen niet toegeschreven kunnen worden aan het feit dat de Friese leerlingen gemiddeld genomen in grotere gezinnen opgroeien, aan de vrijetijdsbesteding van de Friese leerlingen en aan het feit dat een groot aantal Friese leerlingen niet-Nederlandstalig is. Wat dit laatste betreft, het non-effect van de taalachtergrond, geldt niet alleen ten aanzien van de interprovinciale prestatieverschillen, maar ook ten aanzien van de intraprovinciale verschillen in taal- en rekenprestaties.
In tegenstelling tot de non-effecten van de kenmerken op individueel niveau, zijn de verwachtingen over de verklarende effecten van de interprovinciale verschillen van kenmerken op schoolniveau (denominatie, schoolgrootte, teamstabiliteit, onderwijservaring en leertijd rekenen) wel bevestigd. Althans bij de verklaring van de interprovinciale rekenverschillen.
Determinanten van de interprovinciale verschillen in taal- en rekenprestaties
De verschillen in taalprestaties van de Friese leerlingen ten opzichte van de Limburgse leerlingen kunnen geheel toegeschreven worden aan verschillen tussen leerlingen en wel in het bijzonder aan de variabelen sekse, leeftijd, sociaal-economische achtergrond, prestatiemotivatie en aanleg/ potentie. Hetzelfde beeld zien wij bij de analyses van de interprovinciale verschillen in rekenprestaties. Van de kenmerken op individueel niveau zijn alleen de effecten van sekse, leeftijd, sociaal-economische achtergrond, prestatie-motivatie en aanleg/potentie van belang. Deze resultaten sluiten aan bij de resultaten van de analyses van de verschillen in taal- en rekenprestaties binnen de provincie Fryslân. Dat betekent dat sekse, leeftijd, sociaal-economische achtergrond, prestatiemotivatie en aanleg/potentie niet alleen de belangrijkste determinanten van de interprovinciale verschillen in taal- en rekenprestaties zijn, maar ook de belangrijkste determinanten zijn van de intraprovinciale verschillen in taal- en rekenprestaties.
Zoals gezegd, spelen er bij de verklaring van de interprovinciale verschillen in rekenprestaties naast kenmerken op individueel niveau ook kenmerken op schoolniveau een rol. Twee kenmerken op schoolniveau weten op zichzelf staand voldoende effect te sorteren, namelijk de opbrengsten van de school en de leertijd rekenen. De kenmerken denominatie, schoolgrootte, didactisch handelen, leerlingen-zorg, teamstabiliteit en onderwijservaring maken deel uit van een configuratie van kenmerken op schoolniveau, die in samenhang met de significante kenmerken op individueel niveau en schoolniveau de interprovinciale verschillen in reken-prestaties kan verklaren.
De effecten van de verschillen tussen scholen zijn in verhouding met de effecten van de kenmerken op individueel niveau gering, maar wel relevant. Door een combinatie van effecten van kenmerken op schoolniveau (denominatie, schoolgrootte, opbrengst van de school, didactisch handelen, leerlingenzorg, teamstabiliteit, onderwijservaring en leertijd rekenen) is het rekenonderwijs in het Friese basisonderwijs namelijk minder effectief dan het rekenonderwijs in het Limburgse basisonderwijs. De lagere effectiviteit van het Friese rekenonderwijs treft vooral de Friese leerlingen uit de sociaal-economisch lagere milieus. Maar ook de Friese leerlingen uit de sociaal-economisch midden en hogere milieus zijn, zij het dan in mindere mate, met rekenen achter op het landelijk niveau en achter ten opzichte van de leerlingen uit referentieprovincies. In die zin dient de kwaliteits-bevordering van het Friese basisonderwijs in het algemeen en het Friese rekenonderwijs in het bijzonder dan ook prioriteit te krijgen.
Kwaliteitsbevordering van het Friese basisonderwijs
Het meest voor de hand ligt het om de interventies met betrekking tot de kwaliteitsverbetering te richten op factoren binnen het primaire onderwijsproces. Vooral de beleidsmaatregelen die direct of indirect de leerkrachten bereiken zijn effectief. Om die reden bieden drie factoren aanknopingspunten, namelijk de leertijd, het didactisch handelen en de leerlingenzorg.
Leertijd
Eén van de belangrijkste verklarende factoren voor de rekenachterstanden van de leerlingen in het Friese basisonderwijs is de leertijd aan het vak rekenen. De resultaten zijn gebaseerd op de dagboekmethode, die als meest betrouwbare meting te boek staat. De effectieve leertijd aan het vak rekenen is in het Friese basisonderwijs niet alleen minder dan landelijk gemeten, maar ook minder dan in het Limburgse basisonderwijs. De mogelijkheid om de effectieve leertijd te verruimen ligt op het niveau van afspraken over de minimaal te behandelen leerstof. De afspraken kunnen betrekking hebben over het hele schooljaar. Meer voor de hand ligt om afspraken te maken over een bepaalde periode in het schooljaar. Binnen de afspraken zouden controlemaatregelen verdisconteerd moeten worden Door deze afspraken zijn de leerkrachten meer gedwongen de betreffende leerstof daadwerke-lijk te behandelen en zullen zij proberen hun lessen daarop aan te passen.
Didactisch handelen
Uit de analyses blijkt op een aanzienlijk aantal Friese basisscholen het didactisch handelen van de leerkrachten onder de norm van de Inspectie van het Onderwijs te liggen. Dit betekent dat een grote groep leerlingen in het Friese basisonderwijs te weinig gelegenheid krijgt tot samenwerken en zelfstandig gebruik van informatie- en communicatietechno-logie. Daarbij zouden de Friese leerkrachten op deze onderwijslocaties te weinig rekening houden met niveauver-schillen, de leerlingen te weinig actief betrekken bij het leerproces en de leerlingen te weinig stimuleren tot het gebruik van meerdere leerstrategieën. De achterblijvende didactische vaardigheid van de Friese leerkrachten kan samenhangen met weinig bijscholing op dit gebied. In dat geval zou het afdoende zijn om bijscholing op het gebied van didactisch handelen prioriteit te geven. Mogelijk is er een samenhang tussen de achterblijvende didactische vaardigheden en de ruime onderwijservaring van de leerkrachten in het Friese basisonderwijs (gemiddeld ruim 25 jaar). Veel onderwijservaring impliceert dat de leerkrachten in ieder geval lang geleden afgestudeerd zijn. In die zin vormen de Friese leerkrachten een bijzondere doelgroep voor bijscholing.
Leerlingenzorg
Uit onze analyses blijkt dat op een groot aantal Friese onderwijslocaties de leerlingenzorg niet goed georganiseerd is. Dat betekent dat een groot deel van de Friese leerkrachten in het basisonderwijs, wat betreft de voorkomende leer- en/of gedragsproblematieken van de leerlingen, geen beroep kunnen doen op een professional. De meeste Friese basisscholen moeten de aanstelling van een IB/RT-er uit de ‘gewone formatie’ realiseren. De geringe omvang van de gemiddelde basisschool in Fryslân kan de aanstelling van een IB-er/RT-er bemoeilijken. Maar wat een afzonderlijke school moeilijk kan realiseren, is mogelijk wel haalbaar met vereende krachten. Met andere woorden, de leerlingenzorg kan ook door een tussen-schoolse samenwerking en/of een bovenschoolse voorziening georganiseerd worden.
Tot slot
In deze studie is op een systematische manier de onderwijsproblematiek in het Friese basisonderwijs en voortgezet onderwijs geanalyseerd. Binnen de vooropgestelde opzet zijn de doelstellingen van het onderzoek gerealiseerd. In de eerste plaats zijn de onduidelijkheden over het onderwijsniveau van de leerlingen in het Friese basisonderwijs en voortgezet onderwijs opgelost. In de tweede plaats is vastgesteld welke factoren de taal- en rekenachterstanden van de leerlingen in het Friese basisonderwijs kunnen verklaren. Tenslotte zijn er voorstellen geformuleerd met betrekking tot de kwaliteitsverbetering van het Friese basisonderwijs.
Het onderhavige onderzoek heeft echter niet alleen antwoorden opgeleverd, maar ook een aantal nieuwe vragen over het Friese basisonderwijs aangeboord. Vooral het beeld van toenemende achterstanden naarmate de leerlingen in het Friese basisonderwijs vorderen roept vragen op. Temeer omdat deze bevinding bevestigd wordt in recente studies naar de schoolprestaties van de Friese leerlingen. Daar waar de Friese leerlingen in groep 4 nog op of zelfs boven het landelijk gemiddelde presteren, laten de Friese leerlingen aan het eind van het basisonderwijs achterstanden zien.
Om de vermoedens over de stagnerende leervorderingen van de leerlingen in het Friese basisonderwijs te verifiëren, is een longitudinaal onderzoek vereist. In de longitudinale opzet stellen wij voor de onderwijsresultaten van de Friese leerlingen in groep 4 van het basisonderwijs te volgen tot en met groep 8 en eventueel verder in het voortgezet onderwijs. Het longitudinale onderzoek is in de eerste plaats bedoeld om de vermoedens over de stagnerende leervorderingen van de leerlingen in het Friese basisonderwijs te verifiëren. In het geval de vermoedens bevestigd worden, zal het onderzoek gericht moeten worden op oorzakelijke factoren met het doel accenten in de kwaliteitsverbetering van het Friese basisonderwijs te kunnen leggen. In die zin zijn de vragen niet alleen wetenschappelijk interessant, maar met name voor het Friese onderwijsbeleid en onderwijspraktijk relevant.
Originele taal-2 | Niet gedefinieerd |
---|---|
Kwalificatie | Doctor of Philosophy |
Toekennende instantie |
|
Begeleider(s)/adviseur |
|
Datum van toekenning | 16 dec. 2004 |
Plaats van publicatie | Leeuwarden |
Uitgever | |
Gedrukte ISBN's | 90-6171-971-2 |
Status | Gepubliceerd - 2004 |